Kutdag

Een kutdag. Af en toe word je wakker met het gevoel dat vandaag hem gewoon eens even niet gaat worden. Geen zin in werk, en al helemaal geen zin in sociaal contact – iedereen kan maar beter zijn bek tegen je houden. Als er dan ook nog eens iets catastrofaals gebeurt (denk aan lauwe koffie of slecht wifi), kun je wel janken.

Wanneer iemand me vertelde over depressie, stelde ik me er altijd zoiets bij voor. Maar dan continu. Iedere dag is gewoon een kutdag. Lijkt me lastig. Als ik dan verhalen hoorde over mensen die zich thuis opsluiten of zich vergrijpen aan drank kon ik dat wel een beetje begrijpen. Je zal maar iedere dag een kutdag hebben. Da’s niet leuk.

Vrijblijvend een depressie proberen?

Ik wilde wel eens ervaren hoe dat nou echt zou zijn, een depressie. Dat klinkt raar, maar als wetenschapper leek me dat razend interessant. En toen deed zich een buitenkans voor. Het ging namelijk al een tijdje niet zo lekker met me. Een soort moedeloosheid die het je moeilijk maakt om dingen aan te pakken. Je wil wel, je probeert wel, maar het lukt niet. Mijn huisarts adviseerde met om eens met een psychiater te praten. Ik ging erheen, en na enkele gesprekken met deze kundige meneer viel de naam van een hulpmiddeltje: Venlafaxine.

Venlafaxineis een zogeheten SNRI, een Serotonin Norepinephrine Reuptake Inhibitor. Serotonineis één van de boodschapperstofjesdie in je brein communicatie tussen hersencellenmogelijk maken. Is de aanwezigheid van dit stofje uit balans? Grote kans dat je je kut voelt. Een SNRI (net als een SSRI) zorgt ervoor dat er meer serotonine beschikbaar blijft in de smalle ruimtetussen twee neuronen in, zodat deze hersencellen er meer gebruik van kunnen maken. Op termijn ga je je beter voelen, is de bedoeling. Een SSRI laat het daarbij, een SNRI flikt bij hogere dosering hetzelfde geintje nog eens met het stofje noradrenaline.

“Het kan wel een week of zes duren voordat je positieve effecten gaat ervaren”, vertelde de psychiater. “Tot die tijd kun je last hebben van bijwerkingen”. Ik was gewaarschuwd.

Bijsluiter-bingo

Onder het kopje “zeer waarschijnlijk” las ik op de bijsluiter zaken als sufheid, tandenknarsen en hoofdpijn. Ik kon duizeligheid verwachten, mijn maag zou kunnen opspelen en ik zou het flink warm kunnen krijgen. Je libido loopt een deuk op, je kunt paniekaanvallen krijgen en waarschijnlijk kom je wat kilootjes aan. Bij het kopje “de kans op suïcide neemt met zestig procent toe” grapte ik lachend dat de term antidepressiva wel héél letterlijk wordt genomen.

Met gezonde tegenzin slikte ik het eerste gelukstabletje door. Al snel werd duidelijk dat ik goed prijs had bij de bijsluiter-bingo – er ging geen dag voorbij zonder dat ik een kruisje kon zetten achter een nieuw onprettig effect.

De wereld vanuit een vuilniszak

Maar er veranderde ook iets in mij als persoon. Met de dag voelde ik me verder in een soort cocon verdwijnen. Het piekeren wat ik nog weleens deed verstomde, maar daarmee ook mijn gevoel voor empathie. Ik was fysiek aanwezig bij conversaties maar was er niet echt bij. Mijn “zijn” liep als lucht uit een ballon weg, waardoor het voelde alsof ik een leeg vleselijk omhulsel was. Ik nam een grote grijze somberheid mee overal waar ik kwam. Het viel niet te ontsnappen, alsof je in een vuilniszak zit. Er bestond geen motivatie meer. Wanneer ik thuiskwam, miste ik het thuiskomen. ’s Nachts kon ik wakker liggen, en wensen dat ik kon vluchten van dit gevoel. Ik begreep ineens waarom mensen het treinspoor als uitweg zagen. En geloof me, nu weet ik dat ik dat echt niet wil begrijpen.

De psychiater hoorde dit relaas aan en vond het tijd om de dosering van de positiviteitspillen maar eens te halveren. En na enkele dagen ontwenningsverschijnselen begon ik langzaam weer een beetje in mijn lichaam te landen. Ik was in staat om weer een gewone lekkere kutdag te hebben. Wat had ik die gemist.