Fastfoodmuziek

Ons brein is geprogrammeerd om gek te zijn op fastfood. Het gehalte gezonde voedingsstoffen in een menu van McDonald’s stelt weinig voor, maar daar geeft ons oerinstinct niets om. Vetten en suikers, dat is waar het om draait – onze verre voorouders hadden het energierijke voedsel immers niet voor het oprapen. Daarom was het beter voor de overlevingskansen om te gaan watertanden wanneer er een loeiende biefstuk voorbij kwam draven, dan om trek te krijgen in een salade met tuinkers.

Af en toe eet ik graag zo’n hap, maar echt trots ben ik er niet op. Het is toch een beetje toegeven aan een oppervlakkig en cliché smaakprincipe. Op culinair gebied zijn er juist zoveel interessante dingen te ontdekken die je het gevoel geven dat je iets bijzonders hebt gegeten. Je kunt naar behoeven iedere avond afwisselen, waardoor je je aan tafel niet hoeft te vervelen. Dat heeft met iets belangrijks te maken: fastfood wordt je niet overal opgedrongen.

Fastfood van de muziek

Op het gebied van muziek zie je iets vergelijkbaars. Ons Westers brein is gewend geraakt aan bepaalde voorspelbare muzikale trucjes. Drie van de vier popliedjes die je hoort zijn gebaseerd op dezelfde vier akkoorden en vrijwel alle nummers hebben een een-twee-drie-vier ritme. Dit soort ‘hitjes’ herkauwt tot in den treure de typische muziekclichés, waardoor we dit soort eenheidsworst iedere dag opnieuw op de radio voorbij horen komen. Het is wat dat betreft het fastfood van de muziekwereld – oppervlakkig en voorspelbaar. Maar fastfoodmuziek wordt je wél opgedrongen.

Opgedrongen fastfood

Stel je voor. Je loopt even de supermarkt in om een paar boodschappen te halen, wanneer het winkelpersoneel op je afstormt. Je ziet nog net hoe ze hun handen vol hebben met kleffe broodjes frikandel, wanneer je voelt hoe de supermarktmanager je kaken van elkaar trekt. Voor je echt doorhebt wat er gebeurt, worden de vettige versnaperingen je keel in geduwd. Hoestend en proestend vlucht je de winkel uit, en zoek je je heil in de kledingzaak aan de overkant van de straat. Je hebt de mayonaise nog niet uit je mondhoeken weggeveegd, of je ziet hoe de kassière de brandslang op je richt, de kraan opentrekt, en met volle kracht vanillemilkshake in je gezicht begint te spuiten. Op handen en voeten probeer je de zaak uit te kruipen wanneer je de magazijnhulp hoort roepen: ‘Hij vlucht! Pak snel de softijs-klysma!’

Aan dit principe zijn we op muzikaal gebied inmiddels gewend geraakt. Ga maar eens een moderne kledingzaak binnen. Voor je ook maar een sok hebt gezien, beukt de pulp uit de speakers je een scheur in je trommelvliezen. Terwijl ik bij de Albert Heijn een zak appels sta te wegen, steekt “rapper Boef” me ongevraagd een hart onder de riem met z’n lied over z’n gouden ketting die “bling-bling” doet. En nadat ik bij de pomp een tankbeurt heb afgerekend, neurie ik de rest van de maand het gruwelijk irritante melodietje van de nummer 1 uit de “hitparade”.

Het voelt als ongevraagd meeroken: ongevraagd meeluisteren. Kan ik dan nergens meer komen zonder ongevraagde akoestische darmspoelingen? En ineens bekruipt me een naar gevoel. Ik ben een ouwe lul geworden.