De overschatte impact van MRI

Als we een bepaalde conclusie die iemand trekt willen evalueren, kijken we naar de sterkte van het bewijsmateriaal. Maar wat nu als exact dezelfde conclusie wordt getrokken op basis van psychologisch bewijs, óf op basis van een hersenscan?

Stel je voor dat een zittende politicus de schijn wekt dat hij dementerend is. Een expert wordt ingehuurd om deze politicus te onderzoeken, en trekt de conclusie dat de beste man inderdaad lijdt aan de ziekte van Alzheimer en dat hij het beste kan aftreden. Als dat gebeurt, komt een rivaliserende politicus op zijn plek te zitten. Jou wordt nu gevraagd om de betrouwbaarheid van deze conclusie te bepalen. Maakt het voor jou dan uit of de expert zijn conclusie heeft gebaseerd op een uitgebreide psychologische test, of op een MRI-scan? En maakt het dan ook nog uit of je een sterke politieke mening hebt of niet? Dit is wat twee Amerikaanse onderzoekers zich afvroegen.

Dubbel scenario

Aan 106 studenten werd het bovenstaande scenario voorgelegd. Wat de studenten niet wisten is dat de ene helft een scenario kreeg waarin stond dat de expert zijn conclusie baseerde op een psychologisch onderzoek van de politicus. De andere helft las in het scenario dat de expert de Alzheimerdiagnose stelde op basis van een anatomische MRI-scan. Voor de rest waren alle factoren in de scenario’s identiek, zoals de beschrijving van de politicus en de achtergrond van de expert. Na afloop werd de studenten gevraagd om aan te geven hoe ze dachten over de conclusie en het bewijsmateriaal. Vonden ze het overtuigend, valide, betrouwbaar, objectief?

Voorkeur voor MRI

Laten we voorop stellen dat een mogelijke Alzheimerdiagnose meestal gesteld wordt op basis van cognitieve tests, en dat een MRI-scan vaak enkel als ondersteunende informatie wordt gebruikt. In andere woorden, een psychologische test zou dus als meer betrouwbaar en informatief moeten worden gezien. Uit de vragenlijsten bleek echter dat bijna 70% van de MRI-groep het bewijsmateriaal overtuigend vond, tegen slechts 40% van diegenen die het scenario met de psychologische tests hadden gelezen. Verder vond ruim 15% van de psychologische-test-groep het bewijsmateriaal onbetrouwbaar, waar niemand in de MRI-conditie er zo over dacht.

Hoe zit het dan met de studenten die een sterke politieke mening hadden en voor wie de diagnose van de expert slecht uitkwam? De onderzoekers lieten zien dat voor deze individuen het verschil tussen de MRI- en de psychologiegroep het grootst was. Zij beoordeelden de psychologische test als nóg onbetrouwbaarder, terwijl de MRI-groep weinig tot geen verschil liet zien vergeleken met de mensen zonder politieke interesse. Hieruit blijkt dat onwelkome psychologische bevindingen ook nog eens sneller worden afgedaan als onzin dan onwelkome MRI-resultaten.

Overschatting en onderschatting

Deze bijzondere, maar onjuiste, voorkeur voor MRI-resultaten komt naar voren in meerdere studies. Er blijkt een zekere bias naar ‘harde’ psychologische wetenschappen, zoals hersenonderzoek, terwijl bijvoorbeeld de ‘zachtere’ gedragswetenschappen sneller als subjectief en onbetrouwbaar worden gezien. Vergelijkbare studies wijzen erop dat de betrouwbaarheid, objectiviteit en algehele impact van neurowetenschappelijk onderzoek vaak overschat wordt door de leek. Mogelijk komt dit omdat deze tak van onderzoek gebruik maakt van complexe technieken, waardoor het van buitenaf lastig is om in te schatten waar de zwakke plekken zitten. Daar staat tegenover dat de betrouwbaarheid van de psychologische studies stelselmatig wordt onderschat.

Deze resultaten illustreren een belangrijk fenomeen. We laten ons op basis van psychologisch onderzoek niet zo makkelijk overtuigen van hoe zaken in elkaar zitten. Vooral in het publieke domein, waar normen en waarden, persoonlijke overtuigingen, religie en politiek een grote rol spelen, is het van belang dat mensen de  daadwerkelijke relevantie en betrouwbaarheid van psychologisch onderzoek op waarde kunnen schatten. Maar ja, wie gaat deze (psychologische) studie dan nu serieus nemen?

Deze studie werd onlangs gepubliceerd in het tijdschrift Basic and Applied Social Psychology.

Dit artikel werd ook gepubliceerd op Brainmatters.nl.